Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 2 december 2010

Vinson Massif

Er is al heel wat inkt gevloeid over de verstilde poëzie van sneeuw, en we kunnen er niet genoeg van krijgen. Het is een seizoen van terugtrekking en contemplatie, blauwwit in een vogelvrije hemel of net van een onbegrensd witgrijs dat camera's en definities tart. Het is ook altijd hetzelfde. Ook in 1910 hadden mensen rode neuzen van de kou en kloegen boeren over strenge winters. En toch vervult het aanbreken van elk seizoen dat al miljoenen jaren de revue passeert iedereen weer met een gevoel van nieuwheid, vergeet men tijdens de zomer hoe kil en bar een winter kan zijn, en heeft men midden in januari geen idee meer van hoe plakkerig smeulend heet een hondsaugustus met zomeronweren alweer was. We hebben foto's, maar die zeggen doorgaans niet erg veel. Lagen kalven af. Het denken is een spiraalvormige bezigheid. Ik keer steeds terug in vergelijkbare patronen, en ik heb het al allemaal gezegd, mijn kennis atomair gesplitst en weer samengevoegd, en toch steeds opnieuw andere manieren gevonden om met zesentwintig letters en een beperkte taal nieuwe vormen te bepalen voor memetische inhoud die niet van mij afkomstig was, mij zal overleven en toch niet zonder mij zou kunnen bestaan.

Antarctica lonkt. De uitgestrektheid, het onveranderlijke en vooral ook onmenselijke van het continent spreken tot de verbeelding. Eén kleine man die verloren gaat tegen een overweldigende achtergrond van wit op wit, of hoe vanop afstand diezelfde man niet meer is dan een ingekleurde sneeuwvlok in een eindeloos gordijn van witte sneeuw. Sommige observatiestations op zee of onder water vangen geluiden op van schuivende ijsplaten of langzaam brekende ijsschotsen. Alles is er trager, dieper en ook extremer. Het idee van Antarctica is het idee van de grote verdwijntruc, het oplossen in het alomtegenwoordige nergens, met slechts één duidelijk referentiekader, net als oneindig staren naar een leeg schilderij dat een hele muur inneemt. Ook in de winter zie ik de zaken groot - we denken al klein genoeg.

Er is een zekere welwillendheid gekomen in de voetgangers die ik tegenkom, net als ik onvast en hoogpotig door de sneeuw ploeterend. En al zegt men dat vrouwen er beter uitzien in de zomer, kan men niet ontkennen dat de winter het koninkrijk is van de mensen met een mooi gezicht, aangezien het het enige is dat je in lagen sjaals, jassen en verfrommelde broeken kan onderscheiden. Ik ben gelijktijdig subject, object en de grote bezieler, een circusdirecteur en tevens het verstandelijk gehandicapte kind dat komt kijken naar datzelfde circus. Het is gedaan met het postmoderne, alleen beseft men dat nog niet voldoende. Of is het dat ik me met te veel mensen omring die net als ik die die Saturniaanse moloch beu zijn en in de plaats daarvan verlangen naar authenticiteit die noch een bij voorbaat mislukte terugkeer is naar een ingebeeld verleden, noch een groteske invulling van fragmentarische subculturen?

Het zijn grote woorden allemaal voor iemand die met een loopneus en op pas herstelde laarzen moet oppassen dat hij niet uitglijdt over een oprit. Daarom niet minder waar, maar geen letter en geen zin doen er iets toe bij het besef dat ik dezelfde koude, scherpe lucht in- en uitadem als alle anderen. Het is belangrijker te weten wat we delen dan onze tegenstellingen op scherp te stellen, en wie zich liever bezighoudt met het laatste, vecht een op voorhand verloren gevecht dat er in de loop van de eeuwen toch niet toe doet. En ik denk dat ik wel een ijsberg zou willen zijn, een majestueuze homp bevroren water, blauw gekristalliseerd, tegelijk een vertrouwd beeld en een volslagen vreemde. Een waarschuwing voor een open, vijandige en mensenloze wereld. De Johannes De Doper van de onontgonnen fysieke leegte die een mens mogelijk weer kan doen beseffen wat het betekent om met weinig te zijn, om alleen te zijn, om te waarderen wat basiscomfort, warmte en pragmatiek betekenen.

Ik heb ooit ergens gelezen dat sterven van de kou in eerste instantie geen aangename ervaring is, met de knetterende, bijtende pijn van de zenuwuiteinden en verkilde vingers, neuzen en oren die doodvriezen, maar dat het daarna erg stil en warm wordt. Als ik dan toch op een opzienbarende manier aan mijn einde moet komen, laat het dan op die manier zijn. Ik denk eraan om een grote witte doos om te toveren tot een miniatuurtheater en daar mijn Antarctica van te maken, net als toen ik als kind met dinosaurussen en G.I. Joe's speelde op de witte badrand en me moeiteloos kon voorstellen dat het ijsschotsen en sneeuwvlaktes waren. In dat universum stierf nooit iemand echt. Seizoenen werden er aan- en uitgezet als een lichtschakelaar, en van overspannen postmodernisme was geen sprake. Het is beter in mijn herinnering. Het wordt terug beter in de toekomst, hoewel we er allemaal aan gaan. Het wordt hopelijk ook een winter waarin we beseffen dat sneeuw maar een gegeven is, en er dankbaarder voor zijn dat we elkaar verlegen kunnen toelachen, stuntelend op straat, in plaats van te vloeken in de auto of te vergeten hoe warm de zomer was. Deze winter eis ik op als mijn zomer. Deze dag belis ik dat ik een naïeve ijsberg mag zijn. Laat de boten maar komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten