Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 8 augustus 2013

Anton in Dublin - dag 1

All these moments will be lost like shit in the park

Omdat het vliegtuig richting Dublin vanuit Charleroi ‘s ochtends vroeg vertrekt, zie ik geen andere keuze dan de hele nacht opblijven. Normaal kost me dat geen enkele moeite, aangezien m’n bioritme tijdens het verlof de neiging heeft om zich op een nachtspoor te leggen. Dit blijkt echter de eerste nacht te zijn waarin ik tegen twee uur ’s nachts echter al moet vechten tegen de slaap. Ik eet een vies blikje makreelfilet, maak een sterke koffie en check nog twee keer alle bagage als bezigheidstherapie tot Natasha wakkerwordt en de andere reisgenoten arriveren: de helmboswuivende Freona, Lucius en Tiësto.

De autorit wordt alvast een beproeving voor m’n wervelkolom. Een auto voor vijf personen is nooit echt een auto voor vijf personen, zeker niet als je je op de achterbank bevindt met voor je twee lopende meter stand-up comedian als Lucius. De laatste ronde punten, geheel opgetrokken volgens het Belgisch surrealisme, dat in Charleroi de vorm aanneemt van een permanente bruine vlek, zijn de lastigste, en eens in de luchthaven zelf loop ik verloren tussen de grillige corridors aan humeurige mensen en krijsende kinderen. Luchthavens: toch wel deel van de hellecirkels van het leven van de middenklasse.

Wat wel goed is aan een luchthaven, is de smakeloosheid ervan. Dat dempt een onmiddellijke cultuurschok. Naast de zeelucht en het Gaelic is er weinig dat zou doen vermoeden dat we in Ierland zijn als we lummelend wachten op een taxi. Vanuit die taxi doet Dublin vooral denken aan Noord-Engeland, waar ik vroeger zo vaak geweest ben: rode baksteen, verwilderde voortuintjes, laag hangende opschriften voor smoezelige winkels en cafés, en iedereen rijdt er links. Er zit ook vast een grap in de letterafkorting van Ierse nummerplaten (IRL) die al een miljoen keer door toeristen gemaakt is.

Het hostel is een normale Toren van Babel van allerlei talen en nationaliteiten. Vooral Engelsen, maar ook kuddes Spanjaarden. Aan de linkervleugel prijkt een grote, smalle toren, die bij nadere inspectie vroeger een verbrandingsoven blijkt geweest te zijn. Niets aan de binnenkant van het hostel herinnert daaraan. Alles ademt er architectuur anno 2002 uit, maar omdat Natasha me toch altijd verwijt dat ik ergens in de late jaren ’90 blijven hangen ben wat smaakt betreft, stoor ik me daar niet aan. Intussen zitten we een soort ontbijt te eten. Het is tien uur ’s ochtends, maar het voelt alsof we er al een hele dag op zitten hebben.

Na een rustpauze gaan we de eerste keer het centrum van Dublin in. Onderweg, in een klein park, zien we hoe een man doodgemoedereerd een drol legt op een grasveld. Correctie: hij houdt zijn hand onder zijn aars, alsof hij later nog iets van plan is met die drol. Doorlopen, doorlopen. Aan de Liffey nemen we het stadslandschap van het centrum nauwkeuriger in ons op. De verkeerslichten maken allemaal dat vreemde geluid waarmee ‘Lethal Cut’ van de Propellerheads begint. De wolken zijn van een genadig grijs. Weinig hoogbouw. Veel eilandgezichten: wat breder dan normaal, gek uitstekende oren. Ik heb het gevoel dat we vijf Power Rangers zijn die ergens geland zijn om een monster te bevechten. Misschien duikt er nog ergens een enorme Evil Paddy op die ons zal bestoken met klavertjes vier.

Het historische centrum is niet zo groot. De geroemde vikingburcht heeft een charmant parkje, maar het gebouw zelf is niet zo spannend. We zwemmen door een grote groep Italiaanse toeristen en een snelheidsduivel in een rolstoel. Daarna is het etenstijd. Ook daar maken we een mentale nota van cultuurverschil: Lucius krijgt z’n bestelde lasagne met een automatische side dish van frieten. Die frieten zijn, zoals we vermoed hadden, Engelse chips. Karbonkels van halve patatten die één keer in het frietvet gegooid zijn, en niet echt de naam friet waardig zijn. Elke keer als ik er één in m’n mond stop, krijgt er ergens een friturist in la Belgique een hartaanval.

De dubbele opschriften in Engels en Gaelic zijn enigszins verwarrend. Ik ben wel gewoon aan tweetalige bewegwijzering, maar van Gaelic kan een mens haast niets maken. Bovendien besef ik dat het een laagje nationalistisch vernis is. Niemand die Gaelic spreekt, spreekt ook geen Engels, en het is de moedertaal van nog geen 10% van de bevolking. Een voorbijgaande gedachte zegt dat Nederlands misschien ook zo had kunnen eindigen in België indien de verfransing zich overal had doorgezet als in Brussel.

Na de maaltijd slaat de vermoeidheid volledig toe, en trekken we ons terug op het hostel voor een uitgebreide dut. Daar maken we alvast kennis met één kamergenote, wier bijnaam de rest van de reis Miss Bucharest zal blijven. Ze zal het merendeel van haar tijd daar spenderen in haar bed alsof ze in een imaginaire bunker zit, haar meelgezicht slechts belicht door het schijnsel van haar smartphone, terwijl ze heelder conversaties voert met haar lief. Niemand van ons begrijpt Roemeens, maar de cadans van de klefheid is universeel in alle culturen.

Bij de koffie beneden eist een nieuw fenomeen onze aandacht op. Een groep potige Britse vrouwen van midden de 30 draagt er een zwarte jurk en een roze lint. Hen night. Waarom een hostel als afspreekpunt? Niemand die het kan zeggen. Ze kirren en trappelen rond in hun eigen bubbel, met voorpret op de in onze verbeelding klasseloze taferelen die zich later op de avond zullen afspelen (één der dames die zal kotsen zonder onderbroek aan, een andere die een kerel binnendoet zonder tanden, en de hen zelf, die in haar Paddy-kostuum en met haar opblaasbare piemel wenend in de goot zal zitten). Tegen negen uur worden de hennen afgevoerd in een brandweerwagen, plastieken piemel en al. We zien ze nooit meer terug.

We gaan nog één keer richting centrum, naar een fish & chips-keet die het reisplan ons aangeraden heeft. Die wordt uitgebaat door een man met een sterk Slavisch accent en een meisje met koele ogen. Het worden direct zowat de enige onvriendelijke Ieren die ik op de reis zal tegenkomen, want als er al één cliché klopt over het rosse volk, is het dat ze inderdaad zeer hartelijke mensen zijn. Je voelt je onmiddellijk overal welkom. Op de terugweg zijn we nog getuige van een vechtpartij tussen twee groepen zwarte jongens. Migratievraagstukken en kansarmoede zijn universeel. Het is jammer.

De eerste avond van een extreem lange dag eindigt, zoals hij begonnen was met de drolleerder in het park, op een surreële noot. Blijkbaar organiseert het hostel een soort van minidisco omdat het zaterdag is. We voelen ons lamme toeschouwers meer dan wat anders, en zitten versteend in de zetel te grijnzen naar de door elkaar wemelende Engelsen. Een paar mannen proberen indruk te maken op de weinige aanwezige vrouwen met hun poolkunsten. Freona en ik proberen de Crystal Head-vodka uit. Niet slecht.

Bij de sigaret voor het slapengaan leren Freona en ik tevens van de strenge security aan de deuren van het hostel waarom diezelfde security er überhaupt al is. Philip, een buikige kalerd met zijn handen permanent aan zijn buik vastgelijmd, legt uit dat het ruime plein, waar nu moderne flatgebouwen en winkels prijken tegenover het hostel, vroeger een rauwe buurt was. Achter het hostel liggen nog altijd sociale woonwijken, en ’s avonds loopt er soms volk op straat dat ze in het hostel liever niet over de vloer krijgen. De komende dagen zullen we ze vaak zien voorbijparaderen: graatmagere mannen in trainings, zwervers, meisjes die al een bierbuikje hebben op hun 14, en mensgeworden meeuwen die ons om sigaretten komen vragen.

Na een laatste vodka ga ik slapen, droomloos, onder het geluid van drums beneden, en de immer chattende Miss Bucharest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten