Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 25 februari 2014

Contrawerelden

De hemel boven Brussel is zo grijs als de Noordzee. Er ligt een stoflaag van tristesse over de stad, die bijna in regenen gaat uitbarsten. Het is sentiment. Het is eigenlijk een dag als alle andere in deze milde winter, maar hoe ik me voel, daar kan ik ook niets aan doen. Je hebt mensen die geboren worden en zich direct een plaats weten in de wereld, of aanvoelen dat de wereld een plek is die op hun maat gesneden is. Veel mensen voelen dat niet zo aan, en op onze eigen lullige manieren gaan we daar allemaal zo goed en zo kwaad als we kunnen mee om. Mijn tactiek was altijd om de wereld te veranderen in een plaats die voor mij geschikt was. Desnoods zou ik werelden maken, en wat is de hele lange adem van schrijven anders dan de praktijk daarvan? Een vriend die bij nader inzien later maar een lul was, zei ooit dat veel fantasie hebben een eigenschap is van losers. Het ergste was dat hij gelijk had. Aan de andere kant is fantasieloosheid de dood van alles, dus dan ben ik liever een pathetische loser dan een zandzak met kleren aan.

De keerzijde van nobele bedoelingen is de uitvoering ervan, denk ik, als ik voor de zoveelste keer passeer langs de vaste schare daklozen en metromuzikanten terwijl ik haastig naar Brussel-Centraal stap. Er is één oud vrouwtje die ik af en toe enkele eurocentjes heb toegestopt, maar ik ben daarmee opgehouden omdat er in haar buurt altijd een zeer opdringerige straatventer rondliep die zich persoonlijk beledigd voelde als ik voor de vijftigste keer geen daklozengazet wenste te kopen. Het ergste is dat ik die man z’n woede niet eens verwijt, maar dat ik de twee minuten rust van een sigaret roken tussen trein en metro ’s ochtends vroeg niet wenste opengebroken te zien door telkens hetzelfde gesprek te voeren in telkens datzelfde taaie Frans, dat om 8 uur uit m’n mond kwam alsof ik net had leren spreken.

Maar: nobele bedoelingen genoeg, al zijn we er soms niets mee. Op het perron lees ik in de Humo een interview met twee ouderparen die een kind verloren, naar aanleiding van de Oscarnominatie voor ‘The Broken Circle Breakdown’, en het gevoel in mij neemt weer de overhand. Wat heb ik te klagen over lawaai op het werk van collega’s die te luid kauwen aan hun bureau, of wat zit ik boos te pruttelen over de strontgoochelaars die me het leven zuur maken als ik probeer te vatten wat dat moet zijn, je kind verliezen. Natte treinen gieren naar binnen en naar buiten, en mensenmassa’s verplaatsen zich, maar m’n blik hangt ergens in het ijle. Zo veel pijn wens je niemand toe, en valt ook niet te delen. Misschien wil je ze ook niet delen. Miserie houdt van gezelschap en plant zich maar al te graag voort. Wat zou ik doen als iemand van m’n vrienden een kind verloor? Mijn ouders hadden een vriend die twee weken voor mijn geboorte verongelukte, en als kind (ik werd nota bene geboren op zijn verjaardag) werd ik één keer per jaar naar zijn ouders meegetroond. Na de taart viel er telkens die lange stilte die voorafging aan het bezoek van zijn graf. Uiteindelijk verwaterde het contact tussen mijn ouders en zijn ouders.

Ik rol de Humo op als de lichten in de tunnel mijn trein aankondigen. Het is zo’n oud treinstel met neplederen zweetzetels. In de winter heb ik die liever, omdat die treinstellen zo veel lawaai maken dat ze het gebabbel, getelefoneer en ge-eet van de medepassagiers overstemmen en niet zo drukkend warm zijn. Ook vanavond heb ik geluk, en vind ik na even zoeken een coupé waar het redelijk stil is, na één coupé ontweken te hebben waar iedereen bier aan het drinken en chips aan het eten was, en een andere die gedomineerd werd door een Chinese die via haar iPad met de luidspreker aan aan het bellen was, omringd door het mooiste aan wat passief-agressief België te bieden heeft. Belgen zijn te beleefd voor hun eigen goed, en als ze dan uiteindelijk toch kwaad worden, exploderen ze in oudtestamentische woede. ’t Is niet dat ik anders in elkaar zit, en ik tors dan ook nog de last van uit mezelf een persoon die zijn met zeer veel woede. Het is een familietrekje. De scheldtirades van mijn overgrootmoeder waren naar verluidt legendarisch, haar dochter kon concurreren met boer Van Paemel, en haar dochter – mijn moeder – valt ook soms ten prooi aan vlagen van drift en boosheid. Ik zeg: met woede is er geen probleem, zolang het geen ongeleid projectiel wordt.

Er is een lijn bijgekomen in mijn voorhoofd, merk ik als ik kijk naar mijn weerspiegeling in het donker van het treinvenster. Het is een denkrimpel en geen lachrimpel, maar een mens moet van vele markten thuis zijn. Zoals vaker zie ik er moe uit, om niet te zeggen wat verwaarloosd, met iets te weelderig gezichtshaar en een das die slordig geknoopt is. Ik durf dat geen off-day meer noemen, want het zijn de dagen dat ik het vaakst blikken opvang van onbekende vrouwen. Hoe aantrekking werkt, dat heb ik nooit goed begrepen. Een grote verleider ben ik nooit geweest. De vrouwen in m’n leven kwamen vanaf een bepaald moment op eigen houtje, en bleken vooral meester in me het gevoel te geven dat ik hen aan het versieren was. Dat spel hoeft gelukkig niet meer. Dezer dagen ben ik vooral blij dat ik naast goede vrienden ook goede vriendinnen heb. Iemand die als volwassene enkel vrienden heeft van maar één geslacht, vind ik zelfs verdacht.

Ik sluit m’n ogen en probeer een dutje te doen. Het wordt zo’n kattenslaap, waarin mensen en dingen bijeen gedroomd worden die er ook in werkelijkheid zijn, maar in andere ruimtes en configuraties. Af en toe word ik weer wakker als de trein vertraagt over een stuk onzichtbaar spookland. Buiten is er niks dan donkere contouren van voorsteden of zeldzame Vlaamse velden. Emoties bezinken langzaam weer. In de halfslaap zijn het niet alleen de oren die afdwalen, ook het zintuig dat me vertelt waar m’n ledematen zich bevinden, begint z’n eigen gang te gaan. In sommige kringen geldt dat allicht als een uittreding. Voor mij is het gewoon de zoveelste komeet aan de hemel die zegt dat ik vaker moet slapen. Maar meer slapen, hoe doe je dat, als je elke dag op zo’n roetsjbaan gestuurd wordt van plaats naar plaats, gedachte na gedachte en gevoel na gevoel? Ze verwijten de jongeren van nu dat hun concentratie onbestaande is, te gefragmenteerd, zonder er bij stil te staan dat die jongeren leven in de wereld die die commentatoren mee hebben helpen scheppen.

We zijn bijna in Gent, en ik hou die gedachte nog even vast. Hoe doen we dat, een nieuwe en betere wereld scheppen? Ik heb altijd mijn idealen gevolgd in het stemhokje, nooit politiek opportunisme, maar veel zoden heeft dat niet aan de dijk gebracht. Ik probeer wel het goede te doen, maar hoe meer goed je doet, hoe meer je beseft dat er nog zulke grote stukken braakliggend land zijn. Het is pervers, allemaal. Als iemand me zegt dat ik een goed persoon ben, dan voel ik oprecht schaamte. Terwijl het publiek dat ik bereik elk jaar een beetje aandikt, word ik paranoïde van al die ogen. Richard Katz in ‘Freedom’ van Jonathan Franzen besefte op een bepaald moment dat depressie zijn biotoop was en dat hij zijn eigen geluk de nek omwrong omdat hij geen idee had hoe hij er mee om moest gaan.

De avondlucht rond Gent-Sint-Pieters is druk en fris. Ik zoek opnieuw aansluiting bij de wereld buiten m’n gedachten – die wereld waar ik altijd al geweten heb dat mijn plaats niet is, wat ook altijd een rustige zekerheid geboden heeft. En ik wacht. Ik wacht op de bus, en ik wacht op het moment dat de dingen in de plooi vallen, omdat het soms alles is wat ik kan doen. Een anonieme zenmeester zou ooit gezegd hebben: “Doe niet gewoon iets. Zit daar!”. Lastig in een bewegende wereld, zowel aan de binnenkant als de buitenkant, als je één van die vissen bent die niet met de stroom mee zwemt omdat hij niet wil, maar omdat hij niet kan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten