Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 31 augustus 2014

Anton in Noorwegen - Dag 5

“Ik wil je knuffelen, maar ik ben slechts tekst”

De dame aan de balie van het hotel blijkt ‘s ochtends ingewisseld voor een exemplaar dat er niet uit ziet alsof ze houdt van paardenerotica. Vooruitgang. Bij het uitchecken worden we echter nog gratuit beledigd door een dronken oude man die aan het betalen is om zijn roes uit te slapen. Hij roept beurtelings “Dø!” (“Val dood!”) en “Førsvinn!” (“Verdwijn!”) naar ons. Buiten zitten als eksters een stel oranje, verrimpelde midlifers zwijgend sigaretten te roken.

Onze laatste uurtjes voor we terug richting luchthaven gaan, spenderen we aan de plezierhaven van het stadje. De zon schijnt glorieus en het kwik stijgt naar 22°, een luxueuze warmte zo ver noordelijk, gedeeltelijk met dank aan de warme golfstroom van de Atlantische Oceaan, die nog net tot Tromsø reikt. Jelka en ik zitten op een zacht schommelend ponton waar kleine speedbootjes aan vastgeknoopt zijn, en drinken dankbaar de warmte op. In de verte zijn andere houten havenhuisjes, aanlegstijgers en bruggen zichtbaar, met aan de overkant van de stad de “meest noordelijke kathedraal ter wereld”, een glanzend witte, hypermoderne kerk die lijkt op een enorme tent met onderbroken metalen banden. We discussiëren over economie, milieu en politiek. Verderop staat op de gevel van een hoog, bakstenen magazijn “Я бы обнял тебя, но я просто тэкст” geschreven (“Ik wil je knuffelen, maar ik ben slechts tekst”). De vertaling zal ik pas thuis kunnen opzoeken omdat mijn Russisch niet toereikend is om het volledig te verstaan – ik heb me enkele jaren terug gewaagd aan een jaar avondschool in Russisch, maar buiten Cyrillisch lezen kan ik er niet veel meer van.

Vanuit het vliegtuig terug naar Gardermoen, de luchthaven die bij Oslo hoort, zie ik kristalheldere bergmeertjes, eilanden en kale bergen. Op sommige bergen glinstert nog eeuwige sneeuw. Op de kale bergen was dit allicht 25 jaar geleden ook nog zo.

Vanuit Gardermoen begint de derde poot van onze reis als we de auto oppikken – vier dagen kamperen en overleven op meegebrachte conserven, drinken en boeken. Onze reis gaat eerst richting Jotunheimen (letterlijk “het huis van de reuzen”), een nationaal park ten noordwesten van Oslo en ten noordoosten van Bergen, middenin het gebergte. De GPS, die tot hiertoe niet altijd even betrouwbaar dienst heeft gedaan, begeeft het iets voorbij het stadje Gjøvik volledig. Op dat ogenblik is de eerste schemer al bijna ingetreden. 

Van kronkelende wegen door dicht beboste, dreigend donkere bergflanken zijn we nu volop in een mistig landschap gereden, onderbroken door omineus leeg staande houten huisjes uit een ander tijdperk, en ‘stavkirkjer’ of traditionele houten kerken met verlaten kerkhoven. Het zijn filmdecors die tot leven zijn gekomen. Verroeste tankstations volgen op lugubere meubelwinkels en gesloten supermarkten.

Tegen dat het donkert, breekt dat landschap terug wat meer open en beginnen we het spoor te volgen van de Valdres, een grillige rivier die gevoed wordt door prachtige rotswatervallen, smeltwater en allerhande beekjes die zich uitstorten over gladde keien, langs lichtgroene loof- en naaldbossen en moerassen. Rotstunnels wisselen elkaar af met stijgende en dalende banen, en de weinige chauffeurs die we op ons pad tegenkomen, houden de snelheidsbeperkingen goed in acht. Je mag op de meeste plaatsen slechts 80 kilometer per uur rijden, en zelfs als notoir hardrijder lijkt me dat hier alles behalve overdreven voorzichtig.

Een kampplaats vinden we tenslotte in Fagernes, een behaaglijk genesteld, Zwitsers ogend stadje in één van de vele dalen tussen de bergen, aan een arm en een eiland van de Valdres, die hier zo breed stroomt als een meer. Het lijkt wel de rivièra. Ons tentje zetten we dicht bij de waterlijn op, onder de beschutting van een boom, want intussen is het ook beginnen regenen. Toch is het niet al te koud. Jelka zet de tent op en maakt eten, bogend op jaren scoutservaring, terwijl ik me wat nutteloos voel en de ene sigaret na de andere rook.

Na de maaltijd zitten we behaaglijk neer in kappen en hoodies tegen de dikke regendruppels en wisselen we anekdotes uit onder het delen van een mooie joint. Jelka drinkt rosé, ik drink vodka. De lichtjes aan de overkant van de Valdres, en daarachter de zachte silhouetten van het laaggebergte vormen het decor van onze eerste kampeernacht: nu zijn we pas echt diep in Noorwegen.

Verder naar deel vijf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten