Ken je dat, soms sta je aan de
zeedijk en probeer je zo ver mogelijk uit te kijken over het water en hoop je
in de verte land te zien. Even denk je dat je een glimp hebt opgevangen van het
mythische land aan de overkant, iets dat de oneindigheid van de zee breekt en
inbed in iets normaals dat kan verstaan worden. Maar dan blijkt het zelfbedrog
te zijn. Er is niets. De zee gaat maar door en ook al besef je dat het Kanaal
of de Noordzee heus niet groot is, dat elke zee een kustlijn heeft aan minstens
twee zijden en dat de Aarde zelf maar een bol is die eveneens eindig is, toch
beseffen noch onze lichamen, noch onze zintuigen dat en blijven we kijken met
samengeknepen ogen, hopend op een teken aan de einder dat ze niet de echte
einder is.
Hetzelfde gevoel heb ik
terwijl ik op m’n kleine balkon sta uit te kijken over de kermis die zich
ontspint beneden in de straten. Direct onder mij is er een kermismarkt gaande
en op wie de straat en de berm oversteekt, wacht aan de andere kant de
werkelijke kermis met eetkramen, botsauto’s, eendjesvisserijen en een partytent
waar morgen enkele onbekende Vlaamse troubadours hun opwachting zullen maken
voor een publiek waarvan ik ook niemand zal kennen. Ik doe ongegeneerd aan mensen
kijken. Mensen die van oost naar west door de markstraat slenteren, of van west
naar oost. Het merendeel onder hen vertegenwoordigt het soort Vlaanderen
waarvan ik weet dat de meerderheid zo is maar waar ik zelden of nooit mee in
contact kom. Praktische jassen die nooit helemaal in de mode geweest zijn maar
ook nooit helemaal verdwenen zijn. Onmodieuze jeans en kapsels die thans nog
prijken op vergeelde posters van coiffeurs in deelgemeentes en oude
verkavelingen. Kinderwagens waar steevast een hele hoop brol aan hangt te
bengelen, alsof de familie op elk kermisnoodgeval bedacht wil zijn. De
marktkramers zelf vallen uiteen in twee groepen: wat afstandelijke, rattige
mensen met een kleurtje en lederen jasjes alsof ze bijklussen in een dodgy
garage waar je verdacht goedkope auto’s kan vinden, en de dikke Vlaemsche
middenstander met de knuisten trots in de omvangrijke zijden en een glimlach
die even permanent is als het frangipanekleurige haar van madam.
Je zou kunnen denken dat ik me
aan het verkneukelen ben in deze schier eindeloze heen en weer golvende
mensenmassa of dat ik, fysiek op hen neerkijkend, ook intellectueel op hen
neerkijk. Maar eerlijk gezegd kan me niet zo veel schelen of die mensen ooit
eens een museum binnen stappen of een boek ter hand nemen. Ben ik daar dan zo
veel gelukkiger van geworden? Maakt meer modebewustzijn hebben mij een persoon
die ook niet gaat eindigen in rigor mortis of ergens op de vloer in een plas
van m’n eigen laatste lichaamssappen? Zie, dat is het absurde van de realisatie
dat alles zich voor je uitrolt in één panoramisch maar toch beperkt kijkveld:
de observatie verandert niets. Die kerel daar beneden met zijn bros geschoren
varkenskop en zijn vriendin met een te lang gezicht zal vanavond misschien
thuis komen en besluiten dat het een fijne dag was, of straks iets te veel
pintjes drinken in de partytent en ruziemaken met zijn vriendin. En ik zal die
mensen onthouden en zij mij niet, want ze zien me niet. De enige mensen die me
lijken waar te nemen zijn kleine kinderen, die nog overal naar boven en rondom
kijken en geen interesse hebben in handtassen, oesters, aardbeien of
afgeprijsde gsm-hoesjes. Of misschien kijken ze uit naar het eendjes vissen
straks.
Ik herinner me het kleine
kermisje dat elk jaar neerstreek in het centrum van ons dorp en ik herinner me
hoe een jongen in m’n klas daar altijd ongelooflijk naar uitkeek. “Ik kan niet
geloven dat het weer kermis is,” liet hij zich weer ontvallen. Ik viste ook
graag eendjes en ik vond de rommelmarktjes ook gezellig, maar het was nu niet
bepaald het orgelpunt van mijn jaar. Voor hem was het dat wel. Met 12 was het
zijn kans om op te trekken met enkele oudere jongens, meisjes na te jagen op
hulpeloze manieren en al eens ergens een pintje mee te kunnen drinken of een
sigaret te proberen roken.
Ik heb het er eerder al over
gehad of werelden waar ik nooit deel van ben geweest en dat is er zo één. Nu
ben ik dan wel een discipel van Moeder Nicotine, maar roken kwam toen in de
verste verte niet in me op. Ik kon me ook nooit iets voorstellen bij de
opwinding van die klasgenoot over de traditionele vechtpartijtjes op de kermis “achter
de tent”, waar tevens ook gekust werd, als ik hem en anderen mocht geloven. Ik
sta er eens te meer bij en ik kijk ernaar zoals ik kijk naar een schilderij van
een oude meester, als stand-in voor een tevreden prelaat die ziet dat het volk
zich amuseert zonder hem en denkt dat dat goed is. Een kermis moet smoezelig
zijn, een beetje camp, een beetje dodgy. Een kermis is niet compleet zonder één
of andere geföhnde schlagerzanger met gezichtsbruiner.
Van aan de overkant weerklinkt
regelmatig gegil van zo’n kermisattractie die op en neer gaat met kleine ruimteschepen.
Op de wanden staan slecht nageschilderde personages uit ‘Star Wars’. Luke
Skywalker lijkt op de Downs-versie van zichzelf en de Millennium Falcon lijkt
op een croissant die al een maand ligt te verpieteren in een composthoop. Het
hele evenement van de kermis is altijd meer dan de som van zijn gebrekkige
delen.
Wat zal het later deze avond
geven hier in de buurt, als de kleinsten gaan slapen zijn en er meer drank is
in man en vrouw? William Blake is bekend om zijn uitspraak dat het pad van de
overdaad uiteindelijk leidt tot wijsheid, maar dat durf ik betwijfelen
(bewijsstuk A: mijn eigen leven). Ik word gedwongen om te denken aan de
duisterder kanten van dergelijk volksvermaak. Jaren geleden was ik ergens
beland op een wijkfeest van een dergelijk kaliber met een toenmalig lief, en ik
viel er uit de toon zoals Koen Crucke bij IS. Mensen riepen en bralden er luid
en regelmatig kruiste ik de verdronken blik van een lokale halfbakken biefstuk
die uit leek op een vechtpartij. Of stonden bezopen midlifers mijn toenmalige
wederhelft met een blik aan te gapen die me rillingen gaf. Ook dat is deel van
de Vlaamse ervaring, een hardnekkige wrat op de voetzool, een ingegroeide
geel-zwarte teennagel.
Deze wereld is in al zijn
microkosmosjes even ambigu en dat doet altijd even duizelen, dat complexiteit
zich blijft herhalen in altijd maar nieuwe lagen, tot in het oneindige, zowel
in de verte, als ik voorbij de kermis zou kunnen kijken over de groene
grasvelden en een aaneenschakeling van wijken, winkels, kerken en huizen, als
in de diepte, als ik elke porie en elk verslenst haar zou kunnen onderscheiden
van die ene man die nu onder me door wandelt met zijn handen in zijn zakken en
die enorme kale plek op zijn achterhoofd. En het dient tot niets. Ik sta hier
dan wel, maar ook ik loop maar wat rond in kleren waar men binnen 15 jaar mee
zal lachen. Maar ik zal er ook nog altijd bij staan en er naar staan kijken,
als een landengte die nooit volledig eiland wil worden, noch terug aansluiting
wil zoeken met het hinterland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten