Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 22 april 2016

Hinterland



Ken je dat, soms sta je aan de zeedijk en probeer je zo ver mogelijk uit te kijken over het water en hoop je in de verte land te zien. Even denk je dat je een glimp hebt opgevangen van het mythische land aan de overkant, iets dat de oneindigheid van de zee breekt en inbed in iets normaals dat kan verstaan worden. Maar dan blijkt het zelfbedrog te zijn. Er is niets. De zee gaat maar door en ook al besef je dat het Kanaal of de Noordzee heus niet groot is, dat elke zee een kustlijn heeft aan minstens twee zijden en dat de Aarde zelf maar een bol is die eveneens eindig is, toch beseffen noch onze lichamen, noch onze zintuigen dat en blijven we kijken met samengeknepen ogen, hopend op een teken aan de einder dat ze niet de echte einder is.
Hetzelfde gevoel heb ik terwijl ik op m’n kleine balkon sta uit te kijken over de kermis die zich ontspint beneden in de straten. Direct onder mij is er een kermismarkt gaande en op wie de straat en de berm oversteekt, wacht aan de andere kant de werkelijke kermis met eetkramen, botsauto’s, eendjesvisserijen en een partytent waar morgen enkele onbekende Vlaamse troubadours hun opwachting zullen maken voor een publiek waarvan ik ook niemand zal kennen. Ik doe ongegeneerd aan mensen kijken. Mensen die van oost naar west door de markstraat slenteren, of van west naar oost. Het merendeel onder hen vertegenwoordigt het soort Vlaanderen waarvan ik weet dat de meerderheid zo is maar waar ik zelden of nooit mee in contact kom. Praktische jassen die nooit helemaal in de mode geweest zijn maar ook nooit helemaal verdwenen zijn. Onmodieuze jeans en kapsels die thans nog prijken op vergeelde posters van coiffeurs in deelgemeentes en oude verkavelingen. Kinderwagens waar steevast een hele hoop brol aan hangt te bengelen, alsof de familie op elk kermisnoodgeval bedacht wil zijn. De marktkramers zelf vallen uiteen in twee groepen: wat afstandelijke, rattige mensen met een kleurtje en lederen jasjes alsof ze bijklussen in een dodgy garage waar je verdacht goedkope auto’s kan vinden, en de dikke Vlaemsche middenstander met de knuisten trots in de omvangrijke zijden en een glimlach die even permanent is als het frangipanekleurige haar van madam.
Je zou kunnen denken dat ik me aan het verkneukelen ben in deze schier eindeloze heen en weer golvende mensenmassa of dat ik, fysiek op hen neerkijkend, ook intellectueel op hen neerkijk. Maar eerlijk gezegd kan me niet zo veel schelen of die mensen ooit eens een museum binnen stappen of een boek ter hand nemen. Ben ik daar dan zo veel gelukkiger van geworden? Maakt meer modebewustzijn hebben mij een persoon die ook niet gaat eindigen in rigor mortis of ergens op de vloer in een plas van m’n eigen laatste lichaamssappen? Zie, dat is het absurde van de realisatie dat alles zich voor je uitrolt in één panoramisch maar toch beperkt kijkveld: de observatie verandert niets. Die kerel daar beneden met zijn bros geschoren varkenskop en zijn vriendin met een te lang gezicht zal vanavond misschien thuis komen en besluiten dat het een fijne dag was, of straks iets te veel pintjes drinken in de partytent en ruziemaken met zijn vriendin. En ik zal die mensen onthouden en zij mij niet, want ze zien me niet. De enige mensen die me lijken waar te nemen zijn kleine kinderen, die nog overal naar boven en rondom kijken en geen interesse hebben in handtassen, oesters, aardbeien of afgeprijsde gsm-hoesjes. Of misschien kijken ze uit naar het eendjes vissen straks.
Ik herinner me het kleine kermisje dat elk jaar neerstreek in het centrum van ons dorp en ik herinner me hoe een jongen in m’n klas daar altijd ongelooflijk naar uitkeek. “Ik kan niet geloven dat het weer kermis is,” liet hij zich weer ontvallen. Ik viste ook graag eendjes en ik vond de rommelmarktjes ook gezellig, maar het was nu niet bepaald het orgelpunt van mijn jaar. Voor hem was het dat wel. Met 12 was het zijn kans om op te trekken met enkele oudere jongens, meisjes na te jagen op hulpeloze manieren en al eens ergens een pintje mee te kunnen drinken of een sigaret te proberen roken.
Ik heb het er eerder al over gehad of werelden waar ik nooit deel van ben geweest en dat is er zo één. Nu ben ik dan wel een discipel van Moeder Nicotine, maar roken kwam toen in de verste verte niet in me op. Ik kon me ook nooit iets voorstellen bij de opwinding van die klasgenoot over de traditionele vechtpartijtjes op de kermis “achter de tent”, waar tevens ook gekust werd, als ik hem en anderen mocht geloven. Ik sta er eens te meer bij en ik kijk ernaar zoals ik kijk naar een schilderij van een oude meester, als stand-in voor een tevreden prelaat die ziet dat het volk zich amuseert zonder hem en denkt dat dat goed is. Een kermis moet smoezelig zijn, een beetje camp, een beetje dodgy. Een kermis is niet compleet zonder één of andere geföhnde schlagerzanger met gezichtsbruiner.
Van aan de overkant weerklinkt regelmatig gegil van zo’n kermisattractie die op en neer gaat met kleine ruimteschepen. Op de wanden staan slecht nageschilderde personages uit ‘Star Wars’. Luke Skywalker lijkt op de Downs-versie van zichzelf en de Millennium Falcon lijkt op een croissant die al een maand ligt te verpieteren in een composthoop. Het hele evenement van de kermis is altijd meer dan de som van zijn gebrekkige delen.
Wat zal het later deze avond geven hier in de buurt, als de kleinsten gaan slapen zijn en er meer drank is in man en vrouw? William Blake is bekend om zijn uitspraak dat het pad van de overdaad uiteindelijk leidt tot wijsheid, maar dat durf ik betwijfelen (bewijsstuk A: mijn eigen leven). Ik word gedwongen om te denken aan de duisterder kanten van dergelijk volksvermaak. Jaren geleden was ik ergens beland op een wijkfeest van een dergelijk kaliber met een toenmalig lief, en ik viel er uit de toon zoals Koen Crucke bij IS. Mensen riepen en bralden er luid en regelmatig kruiste ik de verdronken blik van een lokale halfbakken biefstuk die uit leek op een vechtpartij. Of stonden bezopen midlifers mijn toenmalige wederhelft met een blik aan te gapen die me rillingen gaf. Ook dat is deel van de Vlaamse ervaring, een hardnekkige wrat op de voetzool, een ingegroeide geel-zwarte teennagel.
Deze wereld is in al zijn microkosmosjes even ambigu en dat doet altijd even duizelen, dat complexiteit zich blijft herhalen in altijd maar nieuwe lagen, tot in het oneindige, zowel in de verte, als ik voorbij de kermis zou kunnen kijken over de groene grasvelden en een aaneenschakeling van wijken, winkels, kerken en huizen, als in de diepte, als ik elke porie en elk verslenst haar zou kunnen onderscheiden van die ene man die nu onder me door wandelt met zijn handen in zijn zakken en die enorme kale plek op zijn achterhoofd. En het dient tot niets. Ik sta hier dan wel, maar ook ik loop maar wat rond in kleren waar men binnen 15 jaar mee zal lachen. Maar ik zal er ook nog altijd bij staan en er naar staan kijken, als een landengte die nooit volledig eiland wil worden, noch terug aansluiting wil zoeken met het hinterland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten