Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 1 januari 2017

Tien jaar hoop

Ik steek een sigaret op. Niet mijn eerste van de dag, en zeker ook niet mijn laatste. De kat is nerveus omdat de meubels in het appartement verplaatst zijn. De reden daarvoor is dat er vanavond volk komt om te oudejaren. Het drukt me met de neus op de feiten dat, inderdaad, 2016 weldra voorbij zal zijn, ondanks alle jaaroverzichten die ik heb proberen te ontlopen. Wat stond er weer meer in dan een droevige roll-call van dode artiesten, terreur en de lelijke tronies van rechtse beunhazen? “Maar er is een kleine panda geboren in de zoo!” Met alle respect voor die doodlopende straat van Moeder Natuur: fuck die panda’s. Eén beer weegt toch niet op tegen de afgrijselijke beerput (pun unintended) waar de mensheid toch elk jaar weer angstvallig dicht rond aan het cirkelen is?

Vanuit de living knalt de Tijdloze van Studio Brussel uit de boxen, elk jaar goed voor een potje haatluisteren. Straks zal ik op de tonen van één of andere dode rockgod de toiletpot nog schoonmaken en de borden op tafel plaatsen. Ik ontvang graag gasten. Het leidt me af van de onvermijdelijke eindejaarsmelancholie. Nee, voor mij is het glas zelden halfvol. Het is niet dat ik het positieve niet zie of niet wil zien, maar elk jaar zie ik ook weer een parade aan gemiste kansen om het beter te doen, voor zowel de mensheid als ikzelf. Ik heb alweer een “hele wc-rol” bijeen geschreven, zoals een voormalige vriend zich ooit grappend liet ontvallen over mijn productiviteit als schrijver, alweer wat zieltjes gewonnen die mijn exploten willen lezen, maar de vooruitgang is te traag. Geduld is al niet mijn sterkste kant.

Ik tik de askegel af en kijk in de asbak, die er ronduit smerig uitziet. Zie ik er vanbinnen ook zo uit? En hoe staat het met die ziel van me? Ben ik een goed persoon? Ik kan dat moeilijk bevestigen. Tenslotte, zoals Ulrich het zegt in ‘De man zonder eigenschappen’, “Dat gelooft iedereen makkelijk over zichzelf, dat hij niets slecht zou doen, omdat hij toch een goed mens is.” En rechtvaardigingen zijn altijd snel te vinden om het geweten te sussen. Wat zou Mitt Romney hebben verteld tegen zichzelf toen hij ging eten met Donald Trump, nadat hij hem maandenlang als gevaarlijk en ongekwalificeerd had beschouwd voor het presidentschap (en nadat hij vier jaar voordien Trumps steun tijdens zijn eigen campagne met open armen had ontvangen)? De beulen van IS zijn tenminste rechtlijnig, ook al loopt hun rechte lijn dwars door alles wat humaan is.

Daarnet ben ik de traiteurmaaltijden voor deze avond gaan oppikken bij een vriendin. De straten van Gent zaten verstopt met rond tuffende bejaarden, invoegende en afslaande gezinnen in dikke gezinswagens, stilstaande bestelwagens met vier pinkers en overstekende fietsers met een doodswens. Dat ik deel was van het probleem weerhield me er niet van “kom, nog tràger, pépé,” te foeteren op de zoveelste zeventiger die even traag reed als de lijkwagen waarin hij binnen een decennium in zal liggen. Maar hoe zielig is dat eigenlijk? Op kosmische schaal zal ik hem snel in het graf volgen, en als ik ongeluk heb, misschien zelfs eerder.

Op de radio gaat de Tijdloze onverdroten door. Ik heb een milde vorm van Witzelsucht waardoor ik teksten die ik goed ken, altijd omvorm naar vieze of absurde versies. Het is goedkoop vertier voor donkere harten. “What if I said you’re not like the otters,” brul ik mee met de Foo Fighters, en ik beeld me in hoe Dave Grohl dat met veel passie brult naar zijn hond. Zo’n geweldig nummer vind ik dat eigenlijk niet, maar het staat me ook niet tegen. Is dat het zwaktebod dat we ook moeten beginnen zien als positief, dat iets ons niet actief ergert of tegenwerkt? Ik ga er even bij zitten in de zetel en de kat springt op mijn schoot. Voor hem moet het een vrij saai jaar geweest zijn. Hij is mee met me verhuisd, maar moet zich tevreden stellen met een kleiner territorium dan voorheen, en aan de vooravond van zijn tiende levensjaar is hij dikker dan ooit.

Ik aai zijn kopje en krab hem achter zijn oortjes. Hij is half ambetant van de muziek die te luid staat, maar dan moet hij zelf maar de radio stiller zetten. De verzorgingsstaat die ten huize Voloshin heerst voor Zijne Donzigheid kent ook zijn grenzen. En wat heeft hij ooit voor mij gedaan? Ach, mijn hart zou breken als zijn tijd om te gaan gekomen is. Tien jaar is langer dan de gemiddelde vriendschap in mijn leven – slechts vier vrienden gaan al langer mee dan dat. Op die tien jaar heb ik gegeten, gelezen, geschreven, gedronken en bemind. En elk jaar dat afgelegd werd, dacht ik “volgend jaar wordt eens echt mijn jaar”. Nu denk ik dat niet. Misschien dat het daarom wel zal lukken, hoop ik, tegen de hoop in. Ik heb nog altijd veel te geven, maar ik wil niet dat het vergeefs is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten