Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 7 maart 2017

Sylph

Er is koud buffet op de eerste trainingsdag, die ik rijkelijk laat aanvat na al meer dan drie maanden loondienst bij mijn huidige werkgever. Het buffet mag er zijn. Ik sleep mezelf over de inwendige drempel om wat te socialiseren met de andere nieuwelingen, die variëren van verse schoolverlaters tot mensen met lange carrières voor andere broodheren en -dames. Over brood gesproken: het is verse baguette, de raketsla verbergt blinkende zalm, en de opgevulde halve eitjes met een onbestemde zoutige mix zijn snel op. Aan de tafels vormen zich toevallige clusters mensen. Bij de minst onaantrekkelijke vrouw vormt zich de grootste cluster. "Nerds," denk ik dan, "en ook, hoe voorspelbaar sommige mannen zijn." Dat is tamelijk klote aangezien ik zelf een man ben. Ik zou liegen dat ik er een programma voor zou kunnen krijgen op Fox News als ik niet zou toegeven dat ik zelf nooit heb deelgenomen aan een stormloop om de gunst van een leuke vrouw, maar al snel worden dat soort lentecompetities me beu omdat ik er het absurde van in zie. Het licht zielige, dat ook.

En eerlijk: ik voel me vandaag een beetje zielig, eigenlijk. Ik moest om zes uur op om het grootste stuk file op de Antwerpse Ring te vermijden, en ik had gehoopt nog een uiltje te knappen op de parking van het werk, maar één of andere idioot vond het nodig op m'n venster te kloppen, misschien om zich te vergewissen van het feit of er onder die jas en dat deken geen dode lag. Kon die zich niet gewoon met z'n eigen zaken bemoeien? Het is niet de oorzaak dat ik me zielig voel. Die oorzaak komt van overal en nergens een beetje. Een off-day. Een maandag. Een hemel die opgevuld is met grijze regenwolken en nu en dan een onregelmatige bui loslaat. Het vooruitzicht dat ik nog zo ver te gaan heb voor ik een aantal doelen zal bereiken. Ik ben die inwendige stem soms zo moe. Die prikkeldraden die door m'n lymfe- en andere systemen lopen en weer kunnen opspelen bij gevallen van twijfel en emotionele nood. Dan voel ik niets anders dan dat er in m'n borst een stuk bloedend koraal zit dat ik niet uitgespuwd krijg. Ik heb tenminste al vrede genomen met het feit dat in dit leven nooit iets zal zijn dat tegelijk waardevol en eenvoudig is.

Ik probeer niet vanzelf paternalistisch over te komen op de schoolverlaters, die allemaal nog hard hun best lijken te doen om hun mentale korte broek te verbergen. Tien jaar geleden was ik zelf ook zo. Ik stond me toen dood te vervelen tijdens de rondleiding door de fabrieken van Dunning & Kruger, waar de assemblageprocessen me tien keer boeiender leken dan het bureauwerk waarvoor ik aangenomen was, in een omgeving vol gemankeerde bijrolacteurs uit 'In de gloria'. Intussen moet ik aan IT'ers uitleggen wat een communicatieconsultant in godsnaam doet. De zweem van verdenking is nooit veraf, want communicatie is in de ogen van door enen en nullen gestaalde mensen vaak niets meer dan lulkoek. Maar, lieve vrienden, iedereen is gevoelig voor gelul. De vraag is wat je er mee wil bereiken. 'You want to see it too', heet één van de nummers op de laatste plaat van Biosphere, een spookachtige, ijle trip in een bijna uitgewist verleden van Poolse plattelandsdorpen. In die titel lees ik altijd de wil om in iets te geloven, iets ook te willen zien, iets dat een band schept met iemand anders.

"Zal ik jullie vertellen over de bijzondere lamlendigheid van pijn die geen oorzaak kent, jongens?" vraag ik niet. Eveneens spreek ik niet over hoe ik gisteren tot bijna volmaakte rust kwam in bad, in een universum vol schuimkastelen, lezend en starend naar het plafond. In de plaats daarvan doe ik m'n jas aan en omgord ik me met twee tassen alsof ik ergens post ga bezorgen, alvorens het gebouw te verlaten. Op de namiddagtraining zal ik er immers niet bij zijn, want ik heb werk te doen voor klanten. Het is relatief rustig in Berchem, dat in niets lijkt op zijn naamgenoot in het Brusselse, dat ik, nu ik eraan denk, enkel nog maar in het donker gezien heb. Evenmin lijkt Sint-Gillis-Waas op Sint-Gillis en naar verluidt lijken beide Mariakerkes ook niet op elkaar. Als kleine jongen dacht ik dat Nazareth van over de Schelde hetzelfde dorp was als waar Jezus was opgegroeid. Ik verwarde ook onophoudelijk de Israëli's en de Palestijnen, want tijdens de lessen godsdienst sprak men erover hoe de Israëlieten uit Palestina kwamen. Duiding van Ernstige Programma's en Serieuze Krantenrubrieken was er nog niet in de tijd, toen ik me al een hele man voelde omdat ik wist dat Oezbekistan een land was en waar het lag.

In 'The Fall of Hyperion' zegt pater Duré, die gedoemd is om telkens opnieuw tot leven gewekt te worden door een parasiet die aan zijn lichaam kleeft, dat pijn geen invloed meer heeft op hem, dat pijn een oude bondgenoot geworden is. Zo zou ik het nooit zeggen, maar het is wel waar dat ik de melancholie beter heb leren verdragen. Met ervaring, met medicijnen. Ook door anderen te vinden die in dezelfde regenbui staan. Ik vouw graag paraplu's voor hen, niet uit een misplaatste nood om nodig te zijn, maar omdat ik niet wil dat anderen de pijn moeten hebben die ik zelf zo goed ken. Of is dat lulkoek die ik mezelf gretig voeder? Eentje voor de papa. Eentje voor de mama. Eentje voor het zielenheil. En eentje voor de vrachtwagens die in een regenbui op de E17 elkaar proberen inhalen, want wat drijft die fuckers in godsnaam weer om het leven van zichzelf en anderen in gevaar te brengen? Ik word er zo goed als door verblind terwijl ik er langs moet. Op de radio vind ik geen zender die me aanstaat. Er wordt te veel gebabbeld op de ene, op de andere spelen ze Bruno Mars, de dwergversie van Lenny Kravitz, die zelf al een soort Prince van den Aldi was; en op een derde zender is er een nummer dat ik al te vaak gehoord heb de laatste tijd. Dan maar volledig stumm.

Vanavond ontvang ik vrienden en hoewel ik me daar nu niet kan op instellen, weet ik dat dat bezoek deugd zal doen. Natasha gaat een Thaïse eetsoep koken en Tomas brengt panna cotta mee. Ik zorg voor bestek, borden, glazen en de televisie. En de aperitief, want mijn schatkamers liggen altijd vol. Het hangt me al boven het hoofd dat ik morgen voor de trainingsweek blijkbaar stapschoenen ga moeten aantrekken. Ik hoop vurig dat het niet zal komen tot liedjes zingen of scoutsactiviteiten voor volwassenen. Tot hier toe ben ik redelijk onder de indruk van m'n werkgever, maar ik ben beducht voor creativiteit als ze van HR-mensen moet komen, door eerdere ervaringen met verplichte lachsessies en barbecues waar we allemaal een roze item dienden mee te brengen. In de onbedoelde komedie van dat alles zit een diepe tragiek verscholen, als een soort onderzeese spiegel van wat voort koerst boven het wateroppervlak. En daar nog onder is er geen licht meer. De afotische zone, noemen ze dat, het deel van de oceaan dat nooit bereikt wordt door de zon. Dat zijn afgronden waar een mens niet wil in tuimelen. Dan allicht nog liever het grienende lenteweer, dat tenminste de belofte aankondigt aan warmere tijden, verpozingen en vluchtroutes. We zijn bijna uit deze grillige, kwaadaardige winter. Laten we dan maar stevig elkaars hand vasthouden voor de laatste kilometers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten